Eén van de belangrijkste contacten tussen paard en ruiter verloopt via de mond. Toch lopen er nog heel wat paarden rond met een slecht passend bit, met allerlei problemen van dien. In deze ‘Weetjes Woensdag’ post gaan we wat dieper in op dit speciale instrument. Een lange geschiedenisPaarden werden waarschijnlijk rond 3500 voor Christus voor het eerst gedomesticeerd op de zuidelijke steppen van wat nu Rusland en Kazachstan is. Aanvankelijk zullen ze zijn ingezet als lastdier of om karren te trekken en pas later – naar schatting zo rond 2500 voor Christus – in toenemende mate om op te rijden. Wanneer het bit precies in gebruik werd genomen is moeilijk te achterhalen. Er zijn enkele sporen gevonden die erop wijzen dat dit ook zo rond 3500 – 3000 voor Christus moet zijn geweest; zo goed als samen met de domesticatie dus. De eerste hoofdstellen en misschien ook bitten waren waarschijnlijk gemaakt van pezen, leer of touw: vergankelijke materialen dus die maar zelden door archeologen worden teruggevonden. Wat later zal hout, been of hoorn gebruikt zijn om bitten te vervaardigen. Wat wel vaststaat is dat metalen bitten (gemaakt van brons) voor het eerst opdoken tussen 1300 en 1200 voor Christus. Later kwam ijzer en (tot ongeveer 1940) nikkel in zwang. Vandaag de dag zijn bitten meestal vervaardigd uit roestvrij staal, al dan niet in combinatie met koper of koperlegeringen, rubber of plastic. Ook de vorm van het bit kende een hele evolutie. Aanvankelijk lag de nadruk op het controleren van het paard zodat het niet zou weglopen, bijvoorbeeld op het slagveld. Tot ongeveer 1850 zien de meeste bitten (hoewel de basisvorm – met name die van de gebroken trens – ook bij oude bitten vaak goed herkenbaar is) er nogal wreed en scherp uit. De moderne rijkunst, met zijn sterke invloed van natural horsemanship, legt veel meer de nadruk op welzijn en gevoel als basis van de besturing en aanleuning, eerder dan op pijnprikkels. Deze onmiskenbaar gunstige evolutie heeft echter een nieuwe vraag opgeworpen: welk bit moet ik kiezen voor mijn paard? Het juiste bitWie een paardenshop binnenwandelt om een bit te kopen, voelt zich vaak nogal overweldigd. Logisch: de keuze aan bitten is meestal enorm. Onze lange geschiedenis met het paard en de daaruit volgende types van rijden of gebruik heeft een massa verschillende vormen opgeleverd. Gooi daar dan nog nieuwe inzichten en nieuwe materialen tegenaan en het beschikbare gamma bitten wordt al snel onoverzichtelijk. Niet zelden volgt de ruiter bij aankoop dan maar een beetje zijn gevoel. Hoe goed bedoeld ook, en hoezeer de bekommernis voor het welzijn van het paard ook meespeelt, wordt daarbij echter niet zelden een niet-optimale of zelfs ronduit foute keuze gemaakt. Dat is jammer, want een slecht passend bit zorgt voor nogal wat problemen. Om te beginnen kan het de oorzaak zijn van irritaties, kneuzingen of regelrechte kwetsuren in de mond of aan de mondhoeken. Op z’n minst geeft het je paard een onaangenaam gevoel. Het gevolg is dan een slechte aanleuning, een onrustig hoofd of zelfs regelrecht verzet. De belangrijke communicatie tussen paard en ruiter raakt dan helemaal verstoord. Het paard ontwikkelt een harde mond en/of verkrampt in de kaken. Spanning in de tong kan zich overzetten op het tongbeen en via de aangehechte spieren naar de rest van het lichaam – zelfs helemaal tot in de achterhand (klik hier voor ons artikel over het probleem van een vastzittend tongbeen). De keuze voor het juiste bit is dus cruciaal. Hoe moet ik kiezen?Er zijn nogal wat zaken die je in het oog moet houden wanneer je een bit voor je paard gaat kiezen. De vorm van de paardenmond is daarbij de meest voor de hand liggende parameter. Heeft je paard een brede of juist eerder een smalle onderkaak? De juiste maat van het bit – de breedte tussen de ringen – is rechtstreeks gerelateerd aan de breedte van de kaak. Dat een te klein bit voor wonden kan zorgen (zeker in de mondhoeken) lijkt nogal logisch, maar ook de oude stelling dat je in geval van twijfel beter een groter bit neemt, is volledig achterhaald. Een te groot bit kan namelijk teveel bewegen, hetgeen voor je paard onprettig aanvoelt. Een goed passend bit steekt aan beide zijden van de mond zo’n 0,5 tot 1 cm uit.
Ook de dikte van het bit is belangrijk. De meeste bitten zijn 16 à 18 mm dik (gemeten op ongeveer 1 cm afstand van de ringen), maar bitten van kunststof kunnen wel wat dikker zijn (zo’n 20 mm). Welke dikte je moet kiezen hangt af van de grootte van de paardenmond, maar ook van de dikte van de tong. Vult de tong de mond tot aan het gehemelte? Dan zul je een dunner bit of een bit met een tongboog moeten gebruiken. Ook als je paard een kleinere mond heeft is een dunner bit (bijvoorbeeld eentje van 14 mm) meer aangewezen. Bij de keuze van de dikte moet je echter wel nog extra rekening houden met de gevoeligheid van de tong en met je eigen ervaring als ruiter. Een dunner bit is namelijk scherper. Voor een paard met een gevoelige tong of in de handen van een ruiter met onrustigere handen kan een dunner bit behoorlijk onprettig aanvoelen. In geval van twijfel een dikker bit dan maar? Het is juist dat een dikker bit de druk beter verdeelt, maar als het bit te dik is voor de paardenmond kan het tongproblemen of schade aan de lagen veroorzaken. Opnieuw is de juiste maat dus van groot belang. Zelfs als je het voorgaande in gedachten houdt, is de enige manier om het juiste bit te bepalen voor je paard dus vaak simpelweg uitproberen. Door verschillende bitten te testen die aan de criteria voor een goed bit lijken te voldoen, kun je te weten komen met welk bit je paard het fijnste loopt. Beschik je niet over meerdere bitten om te proberen (ze allemaal speciaal aankopen is nogal een kostbare aangelegenheid), dan kun je nog altijd beroep doen op een bitfitter. Een goed opgeleide en ervaren bitfitter kan je direct in de goede richting sturen door zijn of haar kennis van de paardenmond. Bovendien hebben bitfitters vaak veel verschillende bitten bij zich, zodat je die kan uitproberen zonder dat je ze van allerlei mensen moet gaan uitlenen of zonder dat je ze allemaal moet aankopen. Zelfs als je al een tijd met een bepaald bit rijdt en zelfs als je paard wel fijn lijkt te lopen, kan het dus nooit kwaad om je huidige bit eens met een kritisch oog te bekijken. Loopt je paard niet lekker, of vertoont het gedragsproblemen? Dan loont het zeker om eens na te gaan of het bit niet de oorzaak van de ellende is. Een goed passend bit zorgt voor een fijne relatie tussen paard en ruiter. En is dat niet iets waar we allemaal naar streven? Heeft je paard last van spanning en loopt het rijden of de training niet lekker? Bekijk dan zeker je bit. Intussen kan ik je misschien helpen om met shiatsu of een diepgaande relaxerende massage voor ontspanning te zorgen: bekijk hier mijn aanbod of contacteer me voor meer inlichtingen. Ik help je graag verder.
0 Comments
In ons vorige artikel op ‘Weetjes Woensdag’ hadden we het over ‘blind’ kuren tegen wormen. Hoewel we de onderwerpen van onze blog graag afwisselen, willen we toch nog eens even terugkomen op wormbestrijding. De reden hiervoor is dat verbazingwekkend veel paardenliefhebbers – zelfs professionelen – op een volstrekt routinematige manier hun paarden ontwormen en zich totaal niet bewust zijn van de gevaren die dat met zich meebrengt. Willen we serieuze problemen met resistentie in de zeer nabije toekomst vermijden, dan is verstandig omgaan met ontwormingsmiddelen een absolute prioriteit. Aan die bewustmaking willen we graag meewerken Resistente bacteriën: een gekend probleemIedereen is het er intussen wel over eens dat een blind gebruik van antibiotica voor potentieel rampzalige toestanden heeft gezorgd. Een gekend voorbeeld is de zogenaamde ‘ziekenhuisbacterie’; in feite een verzamelnaam voor een groep bacteriën die resistent zijn geworden tegen een grote groep antibiotica. Uit een studie van 2007 is gebleken dat 6% van de Belgische ziekenhuispatiënten met een infectie met ziekenhuisbacteriën zoals MRSA (methicilline-resistente Staphylococcus aureus) te maken kreeg. Uit een grootschalig onderzoek dat in 2018 door het Amerikaanse PNAS (Proceedings of the National Academy of Sciences) werd gepubliceerd, en waaraan naast de prestigieuze universiteit van Princeton ook de Universiteit Antwerpen deelnam, bleek dat België de zevende grootste verbruiker van antibiotica in de wereld is. Professor Goossens van de UA stelde zelfs onomwonden in De Tijd: “We stevenen af op een ramp”. Economen schatten dat antibioticaresistentie tegen 2050 een verbijsterende 10 miljoen doden per jaar zal veroorzaken indien er geen betere wereldwijde controle komt op het gebruik van antibiotica. Resistente wormen: een onderschat fenomeenKlinkt ronduit griezelig, nietwaar? Vreemd dan toch dat maar weinig mensen er zich van bewust zijn dat in verband met wormbesmettingen een soortgelijk resistentieprobleem aan de deur staat te kloppen. Reeds in 1999 rapporteerden Zuidafrikaanse onderzoekers dat de resistentiegraad van Haemonchus-wormsoorten bij schapen en geiten alarmerende niveaus had bereikt. Een onderzoek dat in 2008 werd uitgevoerd om de effectiviteit van vier verschillende wormbestrijdingsmiddelen bij paarden na te gaan, gaf weer dat in meer dan 80% van de gevallen in het VK en Duitsland resistentie aanwezig was tegen fenbendazole en in 25% van de gevallen tegen pyrantel. Hoewel slechts weinig tot geen resistentie werd gevonden tegen ivermectine (3%) en moxidectine riepen de onderzoekers toch op om “de wormbestrijdingsmiddelen die nog effectief zijn op een dusdanige manier te gebruiken dat hun efficiëntie zo lang mogelijk bewaard blijft”. In 2012 parafraseerden Ray Kaplan en Anand Vidyashankar de klimaatproblematiek door in een artikel voor het wetenschappelijke tijdschrift Veterinary Parasitology te spreken over ‘An inconvenient truth: Global worming (...)’. In dit artikel wezen ze erop dat de laatste 10 à 15 jaar de resistentie van wormen tegen bestrijdingsmiddelen wereldwijd enorm was toegenomen. Een bijkomend probleem is het feit dat sinds de introductie van ivermectine in 1981 slechts weinig nieuwe bestrijdingsmiddelen het licht zagen. Onnodig te zeggen dat toenemende resistentie tegen hetgeen bestaat en een gebrek aan nieuwe middelen een gevaarlijke cocktail is. Ontstaat er eenmaal resistentie, dan zullen veel paarden overlijden aan de gevolgen van een ernstige worminfectie die niet langer te bestrijden valt. Vooral jonge paarden zullen hiervan de dupe zijn. Wat kunnen we ertegen doen?De enige strategie die helpt tegen het optreden van resistentie is een spaarzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen. Zo simpel is het. Dat wil met andere woorden zeggen dat we hetgeen werkt enkel gaan inzetten wanneer het nodig is. Blind, routinematig kuren is daarom uit den boze. Het wakkert niet alleen resistentie aan; het is bovendien nog ongezond voor je paard ook. Tenslotte dien je je paard wel vergif toe, ook al is het een vergif tegen wormen. Hoewel het onderzoek naar de schadelijke effecten vreemd genoeg nog in zijn kinderschoenen staat, ontdekte een recent onderzoek uit 2019 dat ontwormingsmiddelen de diversiteit van de darmflora bij gezonde paarden doet dalen. De studie stelde verder dat een verstoring van de darmflora diepgaande effecten heeft op het welbevinden van het paard. Hoe weten we nu wanneer we precies moeten kuren (en waarmee)? Ook hier is het antwoord simpel: mestonderzoek. Dit is de enige manier om niet alleen vast te stellen of er worminfecties aanwezig zijn, maar ook of de infectie ernstig genoeg is om in te grijpen. Met mestonderzoek kan men namelijk precies bepalen hoeveel wormeitjes er per gram mest aanwezig zijn. Ligt dit aantal beneden de 200 dan hoef je meestal niet te ontwormen. Ligt het boven de 500 dan moet er zeker behandeld worden. Aan de hand van het type eitjes wordt dan meteen duidelijk met welke wormsoorten je paard te maken heeft en kan je gericht gaan ingrijpen. Mestonderzoek laat je best uitvoeren in het voorjaar en in de zomer. Tijdens het najaar en de winter scheiden sommige wormsoorten geen eitjes uit, waardoor je een vals negatief resultaat kan krijgen. Door eerder op het jaar te controleren en eventueel gericht te behandelen kan je de infectiedruk laag houden. Een tweede mestonderzoek na een eventuele behandeling kan je bovendien een aanwijzing geven of er al een bepaalde mate van resistentie aanwezig is. Ook hier is tijdig ingrijpen (door bijvoorbeeld over te schakelen op een alternatief bestrijdingsmiddel) de boodschap. Wil jij ook resistentie bij wormbesmettingen helpen voorkomen? Laat dan een mestonderzoek uitvoeren en ontworm je paard enkel wanneer het nodig is. Voor meer inlichtingen kan je me hier contacteren. BronnenKaplan R., & Vidyashankar A. (2012). An inconvenient truth: Global worming and anthelmintic resistance. Veterinary Parasitology, Volume 186, Issues 1-2, p. 70-78
Kunz I. G. Z., Reed K. J., et al. (2019). Equine fecal microbiota changes associated with anthelmintic administration. Journal of Equine Veterinary Science, Volume 77, p. 98-106 Traversa D., von Samson-Himmelstjerna G., et al. (2009). Anthelmintic resistance in cyathostomin populations from horse yards in Italy, United Kingdom and Germany. Parasites & Vectors, Volume 2, Supplement 2 Van Wyk J. A., Stenson M.O., et al. (1999). Anthelmintic resistance in South Africa: surveys indicate an extremely serious situation in sheep and goat farming. Onderstepoort Journal of Veterinary Research, Volume 66 |
AuthorNathalie Daelemans Archives
May 2022
Categories |